Overweging  bij  30e  zondag  na  Pinksteren, 19 jan. 2025  
Lezingen: Kolosse 3, 12-16; Lucas  17,  12-19        

Medechristenen,

Rond veel wereldsteden vinden we wijken en buurten, waarin we zelf – denk ik – niet wonen en we zouden er ook niet willen wonen. Namen als krottenwijken en achterbuurten zijn geen aanbevelingen op je visitekaartje. Denk maar eens aan wereldsteden als Rio de Janeiro, Parijs, Chicago, Jakarta, Peking, Bombay, Kaapstad en waar nog meer; ook in ons eigen land kennen we dat beeld. TV-beelden en krantenartikelen tonen aan, hoe mensen wegtrekken uit een gebied, waar armoede heerst, waar een gebrek aan woonmogelijkheden is en het wonen in die wijken geen aanbeveling is om aan werk te komen. En men denkt dan dat met het wegtrekken uit die buurten  - en ook het platteland doet mee - de welvaart kan opstrijken elders in steden en centra en dat zij hun hoop op werk, leven en enige luxe werkelijkheid kunnen zien worden. Maar de ontgoocheling is groot en de waarheid bikkelhard. En het maakt niet eens uit welke huidskleur je hebt; immers het bloed van ons allemaal is rood , want blauw bloed bestaat niet.

Toen Lucas het verhaal in de eerste eeuw schreef, waren de tijden en de omstandigheden voor de economische achtergestelden niet veel anders. Ze werden ook tóen in de samenleving niet voor vol aangezien; denk aan: armen, weduwen en wezen, zieken en gehandicapten. Voeg daaraan nog toe: de herders en de bedelaars. Helemaal beklagenswaardig was men als je een besmettelijke ziekte had opgelopen. Lepralijders/melaatsen werden letterlijk buiten de samenleven gezet. Zij waren een bedreiging voor de samenleving en werden daarom als de pest gemeden. Merkwaardig in dit evangelie is, dat inwoners van Galilea en Samaria wel met elkaar optrokken – ofschoon zij vijanden waren. Kennelijk konden zij elkaar vinden, omdat zij op dezelfde manier waren aangetast en hetzelfde lot ondergingen. 
Het bijzondere dat we horen in het Evangelie is niet op de eerste plaats dat Jezus geneest, maar Hij loopt juist niet met een boog om hen heen. Integendeel, Hij laat zich met hen in, Hij spreekt ermee; dat was eigenlijk ongehoord. En de 10 melaatsen – levenslang veroordeeld tonen zich; en zij gaan inderdaad op weg. Ze blijken gaande weg te genezen. Gaandeweg! Het is vanzelfsprekend dat hun vreugde groot is; hun ziekte gooien ze als een versleten jas van zich af. Tegelijkertijd gooien ze kennelijk ook de herinnering en de dankbaarheid van zich af aan Degene, Die het verlossende woord heeft gesproken: de Heer zelf. Alleen die ene – en dat was een Samaritaan – begreep wat het betekende, dat Jezus dwars door hun leven, dwars door hun achtergrond/achterbuurt gekomen was. (Samaritanen hadden geen tempel, dus ook geen priester om zich daar te tonen). In Jezus wordt nu voor hém het beeld zichtbaar van een God, Die zich het lot aantrekt van de misdeelden en de armen.

Waar Paulus in de eerste lezing aan de gemeente van Kolosse zijn woorden vandaan heeft, weten we niet, maar het is wel een blijde boodschap: “Doet aan tedere ontferming, goedheid, deemoed, zachtheid en geduld”. D.w.z. in gewoon Nederlands: trek je iets aan van die Jezus – niet letterlijk natuurlijk, maar wel zijn mentaliteit en inzet voor anderen.

En nu na 20 eeuwen? Hoe zit dat met mensen, die wij in onze samenleving niet toelaten in ons leven vanwege hun geaardheid, hun afkomst, hun uiterlijk, hun opleiding (of juist niet)? Mensen die wij achterstellen? Steeds als wij lezen en horen over Gods daden, mogen we ons herinneren dat ook ons leven niet alleen bestaat uit dankbaarheid. We kennen ook verbouwereerdheid en soms stoten wij mensen af of er wordt naar hen niet omgekeken en lopen we er met een boog omheen. Van de 10 melaatsen mogen we leren dat zij – door Gods woord ter harte te nemen – gaandeweg beter zijn geworden. Dat kunnen ook wij in ons leven: gaande weg beter/betere mensen worden!

We mogen er twee kanten mee op: de ene kant is dat ook wij gaandeweg in ons leven kunnen/mogen/moeten verbeteren en de andere kant is: dat waar wij moedeloos zijn geworden in het leven, we de hoop/geloof niet opgeven, dat ook anderen in óns leven komen en ons een nieuwe plaats gunnen te midden van anderen. Als het ware maken zij nieuwe mensen van ons zoals ook de Heer deed met de 10 melaatsen. Wat niet beschreven en uitgetekend wordt, is de dankbaarheid van mensen, maar des te beter kan het gedáán worden. Paulus gebruikt in dit deel van zijn brief dit woord driemaal!

We leven in dit onlangs uitgeroepen “Heilig Jaar” als ‘pelgrims van hoop’. Pelgrims zijn wij, want wij zijn onderweg en we ontmoeten de Heer zowel in dit samenzijn van geloven alsook in de samenleving van alle dag. Dat ons geloven hand-in-hand gaat met vertrouwen, dat wil zeggen trouw aan de Heer én aan elkaar.  Daarop mogen we hopen van anderen en diezelfde hoop/trouw/geloof mogen we gaandeweg delen. Dat wij ons iets aantrekken van die ontferming, goedheid, deemoed, zachtheid en geduld, die Paulus noemt en waarin de Heer ons is voorgegaan en een voorbeeld is. Dat schept een wereld, waarin iedereen wil wonen. Amen.

vader Wim Tobé 

 

Preek op Kerstmis, 26 december 2024  

Iemand vertelde mij dat hij zijn kleinkinderen het liefst een klein cadeautje geeft dat in een doosje met een sleuteltje verborgen is. Daar zijn die kinderen gek op. Kinderen weten nog dat er geheimen zijn die geheim moeten blijven en die je alleen ontdekt als je de sleutel hebt.
Wat is de sleutel voor het feest van Kerstmis? De commercie met z’n reclame wekt de indruk dat het met Kerstmis enkel en alleen gaat om een feestdiner met een prachtig gedekte tafel waar je niet in je gewone kloffie aan kan zitten, maar het waarom van het feest hoor je nauwelijks. Het gaat bij Kerstmis om een stil geheim.

In het Bijbelboek Wijsheid staat: ‘Terwijl een diepe stilte alles omgaf daalde uw goddelijk woord in het midden van de nacht van zijn hemelse troon’. De komst van Christus is de profane geschiedschrijvers grotendeels ontgaan. De oude kerkvaders noemen de geboorte van Christus een stille komst. Dat is de eerste komst van Christus. Zijn tweede komst gebeurt ook in stilte, dat is zijn  komst in ons eigen hart. Pas de derde komst van Christus aan het einde der tijden zal openlijk voor ieder onontkoombaar zijn als Hij door zijn oordeel alles aan het licht brengt en recht zet wat krom en scheefgegroeid is.
Maar in het rumoer van deze huidige wereld valt Jezus met waar hij voor staat nauwelijks op. Zoals de profeet Jesaja Hem al voorzag: ‘Hij schreeuwt niet, Hij roept niet, op straat verheft Hij zijn stem niet. Hij zal het geknakte riet niet breken en de kwijnende vlam niet doven’. 

Het evangelie prijst zalig de mensen die niet in de volle aandacht staan, mensen in de marge, mensen die geen verweer hebben tegen de hen die de touwtjes in handen hebben, de zachtmoedigen en de vredestichters, de vervolgden, de vreemdelingen voor wie heen plaats is in de herberg. Wie niet in de prijzen valt legt in onze wereld gauw het loodje. Maar Jezus opent onze ogen voor mensen die in zijn voetspoor verder gaan. In de stilte van ons luisterend hart dringt de stem van de onderdrukten door.

Ik las over een Palestijnse arts in Gaza, een moslim. Hij verloor het laatste jaar 55 familieleden. Bij een aanval van tankgranaten op zijn eigen huis stierven zijn twee dochters. Hijzelf overleefde het. Hij zegt met tranen in zijn ogen: het is Gods wil dat ik nog een taak te doen heb. Zijn geloof weerhoudt hem om haat te koesteren. Hij blijft Gods wijsheid en zegeningen zien zelfs in de chaos van de oorlog. Hij weet van geduld. Hierdoor laat hij de kwijnende vlam niet uitdoven, al is het een flakkerende kaars. En zo beweegt hij zich langzaam en vol vertrouwen in de richting van het licht. Het licht waarvan hij weet dat het uiteindelijk zal overwinnen. Ik vind hem een ware volgeling van Jezus, al heeft hij een ander geloof. Laten ook wij het doosje zorgvuldig bewaren waarvan het geloof ons de sleutel geeft en dat het geheim bevat om liefdevol en vertrouwvol te blijven in een wereld die de zachte krachten overschreeuwt.

vader Paul

 

Preek op de 26e zondag na Pinksteren, 17 november 2024

De man van de parabel van dit evangelie is vol van zijn eigen ik. Er staat zes keer een zin met het woordje ik: ‘wat zal ik doen?’, ‘ik bouw grotere schuren om mijn koren te bergen’, enz. Of er staat: hij overlegde bij zichzelf. Hij denkt alleen aan zijn eigen geluk.
Er zijn twee soorten mensen en daardoor twee soorten ik. Er is het ik zoals van deze rijke man: van mensen die belangrijk willen zijn, die hun bezit alsmaar willen vergroten, die voortduren de aandacht van anderen trekken, het ik ook van hen die over anderen wil heersen en macht uitoefenen.
Daarnaast is er ook het kleine ik. Van de mens die met verwondering in de wereld rondkijkt en beseft: ‘het is een wonder dat ik besta. En om mij heen zijn andere mensen, en niet één mens precies hetzelfde als ik. Ik mag zijn wie ik ben, met alles wat eigen aan mij is, zoals ook een ander mag zijn wie zij of hij is. En er zijn dieren, bomen, planten en bloemen’. Vol verwondering beseft de mens van dit kleine ik, dat je  aan jezelf geschonken bent. Je treft jezelf aan in deze wereld en er is iets of iemand die gewild heeft dat jij er mag zijn. Je ouders, maar ook iemand groter dan ons mensen allemaal samen. Iemand met een hoofdletter die zegt: jij mag er zijn! Mensen met een klein ik zijn bescheiden: ze weten dat ze ook kwetsbaar zijn, en dat ze ook fouten kunnen maken. Ze hebben niet veel pretenties.

Vaak herinneren we ons dat we als kind heel gelukkig, speels en onbevangen waren, al waren er ook momenten dat anderen niet altijd even aardig tegen ons waren. Maar toen we na de basisschool op het vervolgonderwijs kwamen merkten we: ik moet mee doen met anderen anders hoor ik er niet bij. We verloren onze onbevangenheid. We moesten ons aanpassen. En dat kon soms ten koste gaan van onze eigenheid. Je kon gaan twijfelen aan jezelf. Daarom heeft Jezus gezegd: heb je naasten lief zoals je jezelf. Je kunt pas echt iets betekenen voor andere mensen als je ook van jezelf kunt houden. De rijke man in het evangelie houdt niet van zichzelf. Hij is ontevreden. Daarom breidt hij zijn bezit uit en bouwt steeds grotere schuren. Hij is op de vlucht voor zijn eigen leegte. Met al dat bezit wil hij indruk maken op anderen. En zo kennen we allemaal wel de verleiding om door iets kostbaars wat je bezit te pronken bij andere mensen: een mooie auto, een mooi huis. En als het gaat om relaties met andere mensen, kun je om liefde bédelen. Voortdurend de aandacht van die ander opeisen. Zodat je met die liefde en aandacht je eigen eenzaamheid niet meer voelt.

Jezus heeft ook gezegd: als je niet wordt als een kind kun je het koninkrijk van God niet binnengaan. Met de onbevangenheid van het kind, de verwondering om zich zelf en om anderen, de verwondering voor de schoonheid van de natuur. Maar ook het kwetsbaar kunnen en durven zijn. Dan hoef je geen schatten te vergaren voor jezelf, maar ben  je rijk voor God. En dan kun  je van hieruit werkelijk iets voor andere mensen betekenen. Niet omdat je afhankelijk bent van hun aandacht en goedkeuring, maar omdat je iets van jezelf kunt geven dat hun goed doet, met je talenten die anderen kunt helpen, soms alleen maar door echt te luisteren. En als het moet ook je stem te verheffen tegen onrecht. Maar dan wel, zoals een joodse vrouw het noemt: met een hart dat zacht blijft.

vader Paul